1.1        Geologie

Bron: Natura 2000-beheerplan Strabrechtse Heide en Beuven, april 2016 Dienst Landelijk Gebied* Staatsbosbeheer

1.1.1        Studie van geologie en vennen

De Strabrechtse Heide en de Lange Bleek liggen in de Centrale Slenk (ook wel Roerdalslenk). De Centrale Slenk is een geologisch dalingsgebied, dat grotendeels is opgevuld door afzettingen van de voorlopers van Rijn en Maas. De slenk wordt begrensd door een stelsel van breuklijnen die lopen van zuidoost naar noordwest. Voor de Strabrechtse Heide zijn vooral de afzettingen uit het Pleistoceen van belang. Sinds 2003 vallen deze pleistocene afzettingen formeel onder de Formatie van Boxtel (voorheen Nuenengroep). Ze bestaan uit fijn- tot grofzandige sedimenten, afgewisseld met leemlagen en lokale klei- en veenlagen. De dikte van deze deklaag bedraagt onder de Strabrechtse Heide ongeveer 30 meter. De maximale dikte bedraagt circa 45 meter (ter hoogte van Best). Op de lokale leemlagen hebben zich later vennen kunnen ontwikkelen. Onder deze deklaag (de zogenaamde hydrologische deklaag) ligt het eerste watervoerend pakket met afzettingen die behoren tot de Formatie van Sterksel. Deze afzettingen bestaan uit grofzandige zand- en grindafzettingen van Rijn en Maas met een dikte tussen de 25 en 35 meter gevormd.

De Strabrechtse Heide is in feite een golvend dekzandplateau, waarin in de ondiepe ondergrond leemlagen voorkomen. Door verstuiving is het gebied reliëfrijker geworden. De leemlagen zijn slecht waterdoorlatend. Dat betekent dat grondwater ondiep op de leemlagen kan stagneren en dat het reliëf zorgt voor laagten die in meerdere of mindere mate vol met water staan. Het gaat hier om grondwater dat in beginsel weinig is aangereikt en min of meer de kenmerken van regenwater heeft (relatief zuur, weinig opgeloste stoffen). Door deze leemlagen en door de reliëfverschillen kan de range aan habitattypen lopen van relatief hoger gelegen zandverstuivingen en droge heide, via vochtige heide naar vennen op de laagste plaatsen. De habitattypen zijn dan ook niet zozeer afzonderlijk te onderscheiden als ruimtelijke eenheden, maar eerder als verschillende stadia in een groter geheel. Verder blijkt dat alle vennen (op het Kiezelven en Hoenderboom na) liggen op fluvioperiglaciale afzettingen met daarop een dek dunner dan twee meter De ligging van vennen op een deklaag dunner dan twee meter houdt in dat hun voedingsgebied zeer lokaal is. Waar de fluvioperiglaciale ondergrond betrekkelijk ondiep aanwezig is zijn de vennen over het algemeen meer gebufferd dan waar er een dikkere laag dekzand op ligt. De vennen in het noorden en oosten van het gebied zijn daarom in veel gevallen relatief zuur en zijn te rekenen tot zure vennen. In het midden en zuiden is veelal meer buffering door de invloed vanuit de ondergrond, daar treffen we vaak zwak gebufferde vennen aan.

1.1.2        Grondboringen

In het voorjaar hebben we enige grondboringen verricht aan de buitenzijde van het gebied grenzend aan de weilanden.

Het resultaat is te zien in onderstaande figuren:

Tegen het weiland bij het Peelven aan zien we pas geel zand verschijnen op 1 meter diepte, op het stuifduin zien we het gele zand al op 60 cm. Dit lijkt ons een vrij normaal beeld. In de laagte naast het stuifduin zien we geel zand verschijnen op 20 cm en weer op 1 meter 20. Het lijkt erop dat de grond hier bewerkt is.  Bij de pijlen in de figuur zijn grondmonsters genomen voor een sedimentatie analyse.

De sedimentatie analyse is als volgt gedaan. In 400ml water is 150 tot 300 gr grondmonster gesuspendeerd na toevoeging van een theelepel afwasmiddel. Na flink schudden werden de samples in glas weggezet voor sedimentatie.

De hoogte van de vaste laag is gemeten na 40 sec, 30 minuten en na 12 uur.

 

Een voorbeeld van de resultaten van de sedimentatieproeven is te zien in onderstaand plaatje

 

 

De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel

 

 

 

Hoogte na 40 sec Toename na 30 min Toename na 12 uur Totale hoogte      
  Zand Leem Klei   Zand Leem Klei
Sample 1.1 2,7 0,4 0,15 3,25 83% 12% 5%
Sample 1.2 2,05 0,4 0,1 2,55 80% 16% 4%
Sample 1.3 1,85 0,1 0 1,95 95% 5% 0%
Sample 2 1,84 0,1 0 1,94 95% 5% 0%
Sample 3.1 1,8 0,9 0 2,7 67% 33% 0%
Sample 3.2 3,1 0,1 0,05 3,25 95% 3% 2%
Sample 3.3 1,6 0,15 0 1,75 91% 9% 0%
Sample 3.4 1,8 0 0,1 1,9 95% 0% 5%

 

De hoogte van het sediment na 40 seconde is een maat voor de hoeveelheid zand, de toename na 30 minuten is een maat voor de hoeveelheid leem en na 12 uur hebben we een maat voor de hoeveelheid klei.

 

Duidelijk is dat het grootste bestanddeel uit zand bestaat. Alleen in de top van de afgraving (sample 3.1) werd relatief veel leem gevonden, waarschijnlijk een resultaat van grondbewerkingen waarbij leem van grotere diepte naar boven is gehaald. De hoeveelheid klei is zoals te verwachten minimaal.